Navigation bar
  Print document Start Previous page
 2 of 4 
Next page End  

Les 3
De leerkracht speelt een mevrouw die dorst heeft en wat gaat inschenken. De
kinderen zitten van tevoren al in de kring. Zorg dat er in het midden van de
kring een tafeltje staat met een glas en een kan water en een telefoon. Terwijl
de mevrouw een glas water inschenkt gaat de telefoon en begint enthousiast
te babbelen met iemand aan de andere kant van de lijn. De mevrouw
schenkt door en heeft niet in de gaten dat het glas overstroomt. Dan ziet de
leerkracht in de rol van die mevrouw dat haar mooie, dure tapijt helemaal
nat is geworden. Ze is er helemaal verdrietig van. 
Dan wordt de mevrouw weer leerkracht en praten de leerkracht met de
kinderen over wat er net gebeurt is. Wat gebeurde er? Wat is daar erg aan?
Wat had de mevrouw beter kunnen doen? Praat kort met de kinderen over de
gevolgen van je eigen handelen. Bijvoorbeeld als je de dop van je stift aflaat,
dan droogt deze uit en kun je hem niet meer gebruiken. Dan mogen de
kinderen nog meer voorbeeldjes bedenken. 
Bespreek daarna de volgende situaties met de vraag erbij; wat zou er nu
kunnen gebeuren? 
Situatie 1: Je wilt heel graag een film zien op TV. Je zeurt de oren van je
moeders hoofd, maar die zegt dat ze even geen tijd heeft om daar over na te
denken. maar je blijft doorzeuren…
Situatie 2: je hebt je fietssleutel in je jaszak gedaan. Daarna ga je de hele
middag lekker voetballen. Je rent van de ene kant van het veld naar de
andere. Wat heb je een plezier. Dan wil je naar huis. Wat zou er nu kunnen
gebeuren?
Situatie 3: Je ziet dat een grote jongen een meisje uit jouw klas pest. Ze
begint te huilen. je loopt boos naar de grote jongen toe en roept dat hij daar
mee op moet houden…
Situatie 4: Je hebt een plantje van school mee naar huis gekregen. Er zitten
nog veel bloemen in de knop. De juf heeft gezegd dat je elke dag de plant een
beetje water moet geven. Je zet het plantje in de vensterbank in het zonnetje.
Maar denk je eraan om het water te geven? Wat zou er nu kunnen gebeuren?
Situatie 5: Je stuurt je oma die alleen woont in een andere stad hier ver
vandaan een kaartje met kerst. Wat zou er nu kunnen gebeuren?
Besteed de rest van de week aandacht aan de gevolgen van je handelen.
Bijvoorbeeld; ik zag dat je die puzzel daar op een hoge stapel hebt gezet, wat
zou er nu kunnen gebeuren?