Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 2 
Next page End  

Copyright © 2000 - 2001 Lesidee. Alle rechten voorbehouden.
Voor meer lesideeën: ga naar www.lesidee.nl
Tussendoortjes:
Mijn buurman is buschauffeur, hij heeft een hekel aan aaa’s; waar gaat hij naar toe?
De kinderen noemen ombeurten een plaats waarin geen a zit. Wie plaats noemt met a is af.
Variatie: noem een plaats die begint met een a.
De eerste leerling zegt een keer: hi, de tweede leerling zegt  hi hi, de 3
e
hi hi hi, etc. verkeerd
aantal hi’s of lachen is af.
Wie kan een liedje zingen? Laat leerlingen een liedje zingen gedurende de tijd dat ze schatten
dat 1 minuut duurt. Een andere leerling controleert met de stopwatch: wie komt het dichtste
bij precies 1 minuut?
Zoveel mogelijk woorden een zin maken met bv. ‘l’ (leentje leerde Lotje lopen).
Kies een bepaalde klinker en maak een woord met 1 keer die klinker (weg). Dan een woord
met twee keer de klinker (wegen), dan 3 keer. Enz.
Chinees fluisteren: fluister een boodschap in het oor van een leerling. Deze leerling geeft de
boodschap weer door in het oor van de volgende, zo de klas rond. De laatste persoon spreekt
de boodschap hardop uit. Wat blijft er uiteindelijk over van de boodschap?
Telefoongesprek: 2 kinderen gaan naar de gang en spreken een bepaalde rol af (acteur en
impresario). Ze komen de klas weer in en voeren telefoongesprek met de afgesproken rollen
zonder te verklappen wie ze spelen. De andere leerlingen raden wie ze uitbeelden.
Spreekwoorden aanvullen: 1 leerling zegt de helft van een spreekwoord. De volgende leerling
vult het spreekwoord aan. Gaat dit goed, mag deze leerling een nieuw spreekwoord verzinnen.
Sta in de kring. Een kind begint met een kort ritme  te klappen of stampen. De volgende
neemt het ritme over, en dan die ernaast. Zo ga je de hele kring rond. Het allerlaatste kind
mag een nieuw ritme bedenken.
Woordwissel: je noemt een woord: bv. zee. De volgende leerling noemt een woord dat er bij
past; bv. golven; zo door associëren tot het vastloopt.
Het verboden woord: vertel een verhaal over een onderwerp waarin het woord over het
onderwerp niet genoemd mag worden. Bijvoorbeeld een verhaal over een zwembad, zonder
het woord ‘water’ te gebruiken.
Jaarring: hoepel met 4 kleuren papier; groen VVD lente, geel VVD zomer, bruin VVD herfst,
wit vod sneeuw; hang aan de ring voorwerpen die met het seizoen te maken hebben en maak
zo een jaarring.
Een kind doet pantomimisch voor wat hij heel goed kan. De anderen raden wat het is.
Elk kind schrijft zijn voornaam verticaal op een briefje. Vervolgens schrijft hij naast iedere
letter van zijn voornaam voorwerpen uit de ruimte op die met die letter beginnen.