voor nog meer lessen: Lesidee.nl |
Uitwerking ontdekdozen i.v.m. elektriciteit en tecGroep: groep8Vakgebied: wereld orientatie Thema: elektriciteit Omschrijving: Uitwerking proefjes Zoekwoorden: proefjes ontdekdozen elektriciteit techniek Deeltafel 1: Hefbomen Type opdracht (moet- mag-ster- of info met nummer) Materialen die je bij deze opdracht aanbiedt (concreet formuleren) Formulering van de opdracht (zoals deze voor de lln. moet gebeuren Waarneming die je doet bij deze opdracht Eigenschap of kenmerk (die je de lln. wilt bijbrengen) 1. moet-opdracht Touw Een stevige houten stok van ongeveer 2 m lang Een zakje aardappelen van 5 kg Een stoel Een schaar Een zwaar voorwerp Je legt de stok precies in het midden van de stoelleuning. Het zware voorwerp leg je op de stoel. Iemand anders hangt aan één uiteinde van de stok de zak aardappelen. Duw aan de andere kant om de last (de zak aardappelen) op te tillen. Hoe kan je, door je handen te verplaatsen de zak het makkelijkst optillen? Hoe korter we de handen naar het steunpunt verplaatsen, hoe moeilijker we de last kunnen tillen. Hoe verder we de handen van het steunpunt verwijderen, hoe makkelijker we de last kunnen tillen. Hoe langer de machtarm, hoe minder kracht we moeten gebruiken. Plaats je handen aan het uiteinde van de stok (dus het verst van het draaipunt verwijdert). Iemand anders verschuift de zak. Op welke plaats kan je de zak het makkelijkst tillen? Hoe verder de zak van het draaipunt verwijderd is, hoe moeilijker het is om de zak te tillen. Hoe korter de zak bij het steunpunt ligt, hoe makkelijker we de zak kunnen tillen. Hoe langer de lastarm, hoe meer kracht we nodig hebben. 2. moet-opdracht Touw Een stevige houten stok van ongeveer 2 m lang Een zakje aardappelen van 5 kg Een stoel Een schaar Leg één uiteinde van de stok op de stoelleuning. Laat iemand dat uiteinde vasthouden zodat het niet kan verschuiven. Iemand gaat op de stoel zitten. Maak de zak aardappelen vast aan het midden van de stok. Neem zelf het andere uiteinde vast en til de last op tot je armen gestrekt zijn. Hoe kan je, door je handen te verplaatsen de zak het makkelijkst optillen? Hoe korter we de handen naar de last verplaatsen, hoe meer kracht we moeten uitoefenen. Hoe verder we de handen van de last verwijderen, hoe Hoe korter de last bij de macht ligt, hoe meer kracht we nodig hebben. Iemand anders verschuift de zak. Op welke plaats kan de zak het makkelijkst tillen? minder kracht we moeten uitoefenen. Hoe korter we de last naar het steunpunt verplaatsen, hoe gemakkelijker we d e last kunnen tillen. Hoe verder de last van het steunpunt afligt, hoe meer kracht we moeten gebruiken. Hoe korter de last bij het steunpunt ligt, hoe minder kracht we nodig hebben. 3. moet-opdracht Touw Een stevige houten stok van ongeveer 2 m lang Een zakje aardappelen van 5 kg Een stoel Een schaar Leg één uiteinde van de stok op de stoelleuning. Laat iemand dat uiteinde goed vasthouden zodat het niet kan verschuiven. Laat iemand op de stoel zitten. Maak de zak aardappelen vast aan het andere uiteinde van de stok. Grijp de stok in het midden vast en til hem op tot je armen gestrekt zijn. Hoe kan je, door je handen te verplaatsen de zak het makkelijkst optillen? Hoe korter we de handen naar de last verplaatsen, hoe makkelijker we de Hoe verder de last ligt, hoe meer kracht we moeten gebruiken. last kunnen tillen. Hoe korter we de handennaar het steunpunt verplaatsen, hoe moeilijker het is om de last te tillen. Hoe korter de macht bij het steunpunt, hoe meer kracht we moeten gebruiken. Deeltafel 2: Katrollen en balansen Type opdracht (moet-mag-ster- of info) Materialen die je bij deze opdracht aanbiedt (concreet formuleren) Formulering van de opdracht (zoals deze voor de lln. moet gebeuren) Waarneming die je doet bij deze opdracht Eigenschap of kenmerk (die je de lln wilt bijbrengen) 1. moet-opdracht 2 bezemstelen Een stevig touw van enkele meters lang 2 lln. houden telkens een bezem vast. Vind een stuk touw aan de ene bezemsteel en sla het touw verder om beide stelen. 1 lln. neemt het uiteinde van het touw vast. De 4 lln. proberen nu de bezems van elkaar weg te houden, terwijl de ene lln. probeert ze naar elkaar toe te trekken. Wie gaat er winnen? De lln. die aan het touw trekt, kan de bezems makkelijker bij elkaar krijgen, dan de 4 lln. die de bezems uit elkaar proberen te houden. Werken met katrollen, zorgt ervoor dat je minder kracht moet uitoefenen om een voorwerp op te tillen. 2. moet-opdracht Een dunne houten lat van 32 cm lang en 0,5 cm dik met 10 spijkertjes, paperclips, een lege plastic fles. Experimenteer met de balans. Hang aan het 5 de nageltje 3 paperclips en breng de balans in evenwicht door ook aan de andere kant aan het 5 de nageltje paperclips te hangen. Hoeveel paperclips moet je gebruiken? Doe hetzelfde voor een ander spijkertje en voor een ander aantal paperclips. Wat stel je vast na al deze proeven? Als we aan beide kanten van de balans een zelfde gewicht op dezelfde plaats hangen, komt de balans in evenwicht. Een balans komt in evenwicht bij een zelfde last aan beide armen. 3. moet-opdracht Garenklosjes Touw Klein plastic emmertje Een plank van ca. 40 cm met een schroefoogje Zand Stel een eenvoudige katrol op zoals op de tekening. En til de emmer op. Probeer nu ook de dubbele katrol uit. Wat merk je? Heb je meer kracht nodig dan bij één enkele katrol of juist minder? Wanneer we de dubbele katrol gebruiken, kunnen we de last makkelijker optillen. Hoe meer katrollen we gebruiken, hoe minder kracht we uit moeten oefenen. Deeltafel 3: Drijven en zinken Type opdracht (moet- mag-ster- of info met nummer) Materialen die je bij deze opdracht aanbiedt (concreet formuleren) Formulering van de opdracht (zoals deze voor de lln. moet gebeuren) Waarneming die je doet bij deze opdracht Eigenschap of kenmerk (die je de lln. wilt bijbrengen) 1. moetopdracht Emmer met water Een petfles met dop Houd de petfles rechtop en probeer haar onder te dompelen in het water. Tijdens het onderdompelen wanneer moet je het meeste druk uitoefenen?/moet je het hardst duwen? Wanneer we de fles bijna helemaal hebben ondergedompeld, moeten we de meeste druk uitoefenen. Hoe dieper we zinken, hoe groter de druk. 2. moet-opdracht Plastic fles met gaatjes Water Kom Plakband Schaar Plak een stuk plakband over de gaten van de fles. Vul de fles met water en zet ze in de kom. Trek de plakband los. Vergelijk hoe ver het water uit het bovenste t.o.v. het onderste gaatje loopt. De waterdruk laat de waterstraal uit het onderste gat het verst uitspuiten. De waterdruk is het grootst beneden in de fles. 3. mag-opdracht Dopje van een pen Boetseerklei Plastic fles Water Steek een bolletje klei op de scherpe punt van het dopje van de pen. Dit is de duiker. Vul de fles tot aan de rand met water. Doe de duiker in de fles en schroef de dop erop. Wanneer we op de fles duwen, duikt de duiker naar beneden. Wanneer we de fles loslaten, gaat de duiker naar boven. Als je de duiker in het water zet, blijft er een luchtbel achter in de top van de dop. Als je in de fles knijpt, wordt de waterdruk groter. Dan wordt de luchtbel kleiner Wat gebeurt er als je op de gesloten fels duwt en even loslaat? en de duiker zakt. Als je de fles loslaat, wordt de bel terug groter, waardoor de duiker stijgt. 4. moet-opdracht Emmer met water Spijker, paperclip, sinaasappel, stukje hout, steen, gom, kurk, lat, plastic bal, geldstuk, krijt, prop aluminiumfolie, piepschuim Vul de lijst aan op het opdrachtenblad. Probeer uit welke voorwerpen drijven en welke zinken. Een stukje hout, een kurk, piepschuim blijven drijven en de andere materialen zinken. Sommige materialen drijven en anderen zinken. 5. moet-opdracht 2 bekers zout 2 eieren water Doe water in de eerste beker. Leg er voorzichtig een ei in. Vul de tweede beker tot de helft met water. Voeg 6 lepels zout toe en roer. Leg er voorzichtig een ei in. Vergelijk de eieren in de 2 bekers. Het ei in de 2 de beker drijft en het ei in de eerste beker niet. Onder invloed van water kan je iets laten drijven. 6. mag-opdracht Legoblokje Kurk Siroop Olie Druif Water Glazen bokaal Doe wat water in de glazen bokaal. Tel tot 20. Voeg enkele eetlepels siroop toe. Tel opnieuw tot 20. Giet voorzichtig olie in de bokaal. Tel nog eens tot 20. Leg uit wat je ziet. De kurk blijft helemaal drijven. Het legoblokje zinkt tot in de helft van het water. De druif zinkt tot net boven de siroop. De kurk is licht en blijft drijven. Het legoblokje is wat zwaarder en blijft niet helemaal drijven en de druif zinkt tot op de siroop omdat siroop uit suiker bestaat en een dicht massa is. 7. moet-opdracht Kom met water Maak een bootje van Het bootje blijft drijven, Het bootje heeft een Zilverpapier zilverpapier en zet deze op het water. Wat zie je? Verfrommel een 2 de stukje zilverpapier en leg het in het water. Wat zie je? de prop zinkt. groot, plat oppervlak en daardoor blijft het drijven. De prop heeft een klein oppervlak en daardoor zinkt het. Deeltafel 4: Elektriciteit in huis Type opdracht (moet- mag-ster- of info met nummer) Materialen die je bij deze opdracht aanbiedt (concreet formuleren) Formulering van de opdracht (zoals deze voor de lln. moet gebeuren) Waarneming die je doet bij deze opdracht Eigenschappen of kenmerken (die je de lln. wilt bijbrengen) 1. moet-opdracht Ballon Wollen lap Gietertje Emmer 1 ll. blaast de ballon op en legt er een knoopje in. Een andere ll. vult het gietertje met water. Vervolgens wrijf je met de ballon over de wollen lap. Terwijl je het water in de emmer giet, houd je de ballon naast de waterstraal. Wat zie je? Het water wordt naar de ballon gebogen. De statische elektriciteit in de ballon trekt het water aan. Als de ballon nat wordt, verliest hij zijn lading en wordt de waterstraal terug recht. 2. moet-opdracht 2 ballonnen Draad Stevig vel papier Wollen lap Blaas de ballonnen op en leg er een knoopje in. Maak de 2 ballonnen met het touw aan elkaar en wrijf ze over de wollen lap. Houdt de ballonnen even naast elkaar. Wat zie je? Houdt het papier tussen de ballonnen. Wat zie je nu? Zonder het papier tussen de ballonnen, zweven ze uiteen. Met een papier ertussen, plakken ze aan het papier vast. De lading in de ene ballon stoot de lading in de andere af. Door hun elektrische lading plakken ze aan het papier. 3. moet-opdracht Ballon Kleine poppetjes uit papier geknipt Wollen lap Blaas de ballon op en leg er een knoopje in. Wrijf de ballon over de wollen lap. Houdt daarna de ballon ongeveer 10 cm boven de poppetjes. Wat zie je? De poppetjes zullen opspringen. Alles binnen het elektrische veld van de ballon krijgt een positieve lading en wordt er door aangetrokken. De ballon trekt de poppetjes aan, maar als ze de ballon raken, krijgen ze een negatieve lading. Daardoor worden ze afgestoten. De poppetjes springen op en neer omdat ze keer op keer worden aangetrokken en weer afgestoten. 4. moet-opdracht Bak Water Batterij Gloeilamp Vul de bak met water. 1 ll. houdt de lamp in het water en een andere ll. houdt de 2 pinnetjes van de batterij in het water. Wat zie je? De lamp brandt. Water geleidt de elektriciteit van de batterij naar de lamp. 5. moet-opdracht Batterij 2 stukken draad met gestripte einden aan een lampje Plakband Schaar Plak één van de draden aan de onderkant van de batterij vast. Houdt de andere draad tegen de bovenste pool van de batterij. Hoe kan je de lamp laten branden? Een lamp kan branden door middel van een batterij. Uit de batterij loopt elektriciteit door de draden en het lampje naar de batterij terug, dit is een elektrisch circuit. 6. moet-opdracht Batterij 2 stukken draad met gestripte einden aan een lampje Stukje kurk 2 duimspijkers Metalen en niet-metalen voorwerpen Een 3 e draad met gestript einde Maak 1 draad van de batterij uit de vorige proef los. Deze draad draai je rond de duimspijker en duw je in de kurk. Maak nu een 3 e draad aan de batterij vast en het andere uiteinde maak je vast aan de duimspijker en duw je inde kurk. Vervolgens houd je de verschillende metalen en niet-metalen voorwerpen tegen de duimspijkers. Wat zie je? Bij de metalen voorwerpen gaat het lampje branden. Bij de niet-metalen voorwerpen brandt het lampje niet. Sommige materialen (metalen) geleiden elektriciteit, dit zijn geleiders. Andere materialen (niet-metalen) geleiden elektriciteit niet, dit zijn isolators. 7. mag-opdracht Paperclip De vorige stroomkring Schuif de paperclip rond één van de duimspijkers en bij hem zodat het de andere duimspijker niet raakt. Druk de paperclip op de duimspijker. Wat zie je? Het lampje brandt als je de paperclip tegen de duimspijker drukt. Als de paperclip beide duimspijkers raakt, is het elektrisch circuit gesloten. Als de paperclip terugveert, wordt de stroom onderbroken. 8. ster-opdracht De vorige stroomkring quizbord Verbind vraag en antwoord met elkaar door met de uiteinden van de draad op de splitpennen te drukken. Wat zie je? Bij het juiste antwoord brandt het lampje. Bij het juiste antwoord is de stroomkring gesloten en brandt het lampje. Bij een fout antwoord is de stroomkring niet gesloten en brandt het lampje niet. Beoordeling van de plaats van je thema-ontdektafel in de klas: - in de klas is geen onderbekleding nodig voor de proeven. - voor de opdrachten rond hefbomen, katrollen en balansen is er meer ruimte nodig dan voor de opdrachten rond de andere onderdelen. Daarom voorzien we bij de ontdekdozen van deze onderdelen, genoeg ruimte (enkele banken worden aan de kant geschoven aan het begin van de les). - er is geen stopcontact nodig voor de proeven rond elektriciteit omdat ze allen gebeuren met lichte batterijen. - de doos rond drijven en zinken worden zeker en vast bij een wasbak gezet omdat er hiervoor water nodig is. Ook de ontdekdoos rond elektriciteit wordt in de buurt van de wasbak voorzien. - elke doos wordt voorzien van een lijst met materialen en er wordt voor de leerlingen doorschuiven, tijd voorzien voor het opruimen van de dozen. Niemand schuift door, voor iedereen zijn doos heeft opgeruimd. De kom(men) met water mogen wel blijven staan. De ballonnen mogen ook blijven liggen. Bij deze ballonnen wordt er wel op voorhand gezegd dat de ballon in de doos wordt gelegd na elke proef. - voor de stroomkringen wordt er een klein plannetje voorzien voor het opruimwerk: hierop wordt aan de leerlingen getoond hoe ze de kringloop moeten maken voor ze doorschuiven. - Voor de proeven rond hefbomen, katrollen en balansen wordt er afgesproken dat de bezems en houten stokken gewoon op de dichtbijgelegen kast worden gelegd bij het opruimen. Beginsituatie: - de leerlingen moeten weten dat ze voorzichtig moeten zijn wanneer ze met elektriciteit bezig zijn. Hiervoor wordt eerst een kort klasgesprekje gehouden rond de gevaren van elektriciteit, alhoewel de ontdekdozen geen gevaar inhouden. - De leerlingen moeten met behulp van een tekening of een gedetailleerde uitleg een simpele opstelling kunnen maken. Dit wordt zo gedetailleerd mogelijk voorgesteld in de ontdekdozen rond hefbomen, katrollen en balansen. De tekeningen die zijn weergegeven in huistaak 2, krijgen de kinderen ook te zien. - De leerlingen hebben respect voor het aanwezige materiaal en kunnen er verstandig mee omgaan. - Na afloop van het ontdekken, wordt er bij de bespreking van de hefbomen ingegaan op de benaming last, macht, steunpunt, machtarm en lastarm a.d.h.v. de prenten die de leerlingen hebben gezien bij de ontdekdoos zelf. Deze worden uitvergroot en aan het bord gehangen.
|