voor nog meer lessen: Lesidee.nl |
zinsontledingGroep: groep6,groep7,groep8Vakgebied: Taal: taal Thema: overige Omschrijving: Werkblad met daarop alle omschrijvingen voor zinsontleding. Zoekwoorden: taal ontleden schrijven typen regels Zinsontledingregels Onderwerp: - Wie of wat + persoonsvorm Persoonsvorm: - Maak de zin vragend - verander het onderwerp - zet de zin in een andere tijd werkwoordelijk gezegde - alle werkwoorden bij elkaar - tehoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde naamwoordelijk gezegde - de zin bevat een koppelwerkwoord - de zin bevat een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord die wat zeggen over het onderwerp - er is meer sprake van een toestand dan een handeling lijdend voorwerp - wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp - begint nooit met een voorzetsel - een persoonlijk voornaamwoord kan nooit een lijdend voorwerp zijn. Meewerkend voorwerp - meestal een persoon of instantie - wie + gezegde + onderwerp voorzetselvoorwerp - er + voorzetsel + dat - het werkwoord in de zin is figuurlijk bedoeld bijwoordelijke bepaling - zegt wat over een werkwoord bepaling van gesteldheid - het woord zegt wat over en het werkwoord en het zelfstandig naamwoord - er kan een koppelwerkwoord tussen het zelfstandig naamwoord en de bepaling van gesteldheid bijvoeglijke bepaling - zegt wat over een zelfstandig naamwoord bijstelling lidwoord - de, het , een - horen bij een zelfstandig naamwoord zelfstandig naamwoord - Namen van mensen, dieren, aardrijkskundige namen en dingen - Vaak staat er een lidwoord voor bijvoeglijk naamwoord - zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het voegt er iets aan toe zelfstandig werkwoord koppelwerkwoord - zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen hulpwerkwoord - hebben en zijn voorzetsel - toepassen op een vogelkooi (op het kooitje, naast het kooitje, enz) - !!!!! met en te bijwoord - geven een tijd of plaats aan - niet is altijd een bijwoord - er + een voorzetsel (ermee, ervoor) - hiermee, daarmee, waarom voegwoord - verbindt 2 zinnen met elkaar - omdat, als, want, en, dat hoofdtelwoord -(bepaald) een, twee, drie, enz -(onbepaald) veel, sommige, weinig rangtelwoord -(bepaald) eerste, tweede, derde, enz -(onbepaald) laatste, zoveelste, hoeveelste tussenwerpsel - een uitdrukking of een nabootsing van geluiden (vb brrr, hallo ! ) persoonlijk voornaamwoord: - ik , jij, hij, zij, het, wij, jullie, u, gij, mij, jou, hem, haar, ons, hun, hen - duiden een persoon aan en komen voor een naam in de plaats bezittelijk voornaamwoord - staan altijd voor een zelfstandig naamwoord - zet het woordje de of het er voor - vb: mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun aanwijzend voornaamwoord - die, dat, deze, dit, degene, diegene, datgene, hetzelfde, dezelfde, zon, zulke, zelf - die of dat na een komma is meestal geen aanwijzend voornaamwoord betrekkelijk voornaamwoord - die, dat, wie, wat, welke, hetgeen - staat meestal na een komma - wie kan je vervangen door degene die - wat kan je vervangen door datgene dat vragend voornaamwoord - wie, wat welke, wat voor een - je kan er het woordje of achter denken onbepaald voornaamwoord - het, men, iets, niets, iemand, niemand, enkele, ieder, iedereen, alles, veel, weinig, wat, elk. - je kunt het vervangen door iets - hebben betrekking op een vaag persoon of ding bijzin - het onderwerp en de persoonsvorm staan ver van elkaar af. - meestal de zin na de komma - de zin zou ook duidelijk zijn zonder dit deel - te + hele werkwoord
|