![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() 1. Een schaap heeft een dikke wollen
2. Een grote vis met veel tanden
3. Het dier vangt een
4. De vogels zit in een
5. Dit zeg je als je weggaat:
6. Als de maan schijnt is het
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Van boven naar beneden lees je:
..
Voorbeeld:
muis
muisje
poes
poesje
En nu jij !
aap
hond
vlinder
schaap
beer
..
prins
.
1)
|