Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 2 
Next page End  

Werkblad
Opdracht 1.
Vul het woord in.
1)
Ik heb een hond.                                    jullie een hond?
2)
Mijn hond heet Max. De honden uit de straat                                      Pluto en Pinkie.
3)
Max is dik. Hij is                                       dan de kat.
4)
Hij kan hoog springen. Hij springt                                           dan het tuinhek.
5)
Max loopt vlug. Hij loopt zelfs                                              dan een haas.
6)
Hij eet vooral vlees. Af en toe wil hij ook wel vis                                               .
7)
Max is erg slim. Hij is nog                                                     dan zijn baasje.
Opdracht 2.
Hoe leer jij zonder fouten schrijven? Omcirkel wat jij gebruikt.
1
Ik lees de opdracht eerst goed.
2
Als ik iets niet begrijp vraag ik om uitleg.
3
Ik schrijf steeds netjes.
4
Als ik woorden hoor vraag ik mij af wat er moeilijk aan kan zijn.
5
Ik oefen veel met een ander. (papa, mama, vrienden)
6
Ik schrijf moeilijke woorden in een schrift.
7
Als ik klaar ben kijk ik mijn werk eerst na voordat ik het inlever.
8
Als ik fouten heb gemaakt kijk ik wat ik fout heb gedaan en verbeter de fout.
Opdracht 3.
Vul de klinkers in. Als je dit goed doet ontstaat er een woord.
Kvr = 
Krrl = 
Mddr = 
Lpl = 
prl = 
Pzzl =