Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 2 
Next page End  

Het kerstverhaal
Heel lang geleden, het was december (dus winter) woonden in een land hier heel ver
vandaan, Israël, een arme vader en moeder. De moeder heette Maria, en de vader heette
Jozef. Ze waren zo arm dat ze haast geen geld hadden om te eten, en ze liepen in hele oude
kleren, want dure kleren konden ze niet betalen. Nu moesten Jozef en Maria een hele lange
reis maken. Ze moesten naar het plaatsje Bethlehem. En dit moesten ze lopend doen, want
een auto hadden ze niet. Dit was niet alleen omdat ze geen geld hadden, maar ook omdat er
in de tijd waarin zij leefden, dat is wel 2000 jaar geleden, nog helemaal geen auto's
bestonden. En ook geen fietsen. Als mensen ergens heen moesten, dan gingen ze met een
paard. Maar ook hier hadden Jozef en Maria geen geld voor. Jozef had nog maar een paar
centjes, en daarvoor kocht hij een ezeltje. Jozef ging alleen niet zelf op het ezeltje zitten,
maar hij liet zijn vrouw Maria er op zitten. Want die moest een beetje voorzichtig aan doen.
En weet je waarom? Omdat Maria een kindje in haar buik had. Dat kindje zat er al bijna 9
maanden lang, en bijna alle kindjes komen na 9 maanden uit de buik van hun moeder, dus
deze zou ook wel heel erg snel komen. De buik van Maria was hierdoor zo zwaar, dat ze
helemaal krom liep. Maar gelukkig kon ze lekker op de rug van het ezeltje zitten. En zo
liepen het ezeltje met Maria op zijn rug, en Jozef ernaast, al dagen lang door de kou. Ze
bibberden helemaal, en ze waren ontzettend moe, omdat ze al zo lang liepen. En het begon
ook nog heel hard te sneeuwen.  
 
 
 
Scène 1 
Jozef en Maria naspelen. Eerst twee kinderen uitkiezen, om het te demonstreren. Maria
moet teugels in haar handen hebben, van het ezeltje. Jozef loopt er naast. Nu steeds 2
tweetallen aanwijzen, achteraan sluiten. Als de rij af is door het lokaal strompelen. Rondje
maken. En weer zitten. 
Het werd al bijna donker, en Jozef en Maria zochten een plekje om te slapen. Want op straat
slapen, dat was natuurlijk heel naar. En helemaal omdat Maria een kindje in haar buik had,
daar moest ze goed op passen. In de verte zagen ze een herberg. Een herberg is een heel
groot huis met allemaal kamers, en als je aan de meneer of mevrouw van het huis wat geld
betaalde, mocht je een nachtje in het huis slapen, en je mocht er ook eten. 
Na een tijdje stonden Jozef en Maria voor de deur. Ze klopten aan. Een meneer deed de
deur open. "Wat moet je?" 
"Hallo meneer", zei Jozef, "heeft U misschien nog een kamertje voor ons vrij om te slapen?
We weten echt niet waar we anders moeten slapen. We hebben namelijk geen huis, ziet U". 
"Het kost 20 gulden om hier een nacht te slapen, en eten kost 5 gulden", zei de meneer, die
helemaal niet zo aardig keek. 
"Meneer, we hebben geen geld. Helemaal niets meer. Van mijn laatste centen heb ik een
ezeltje gekocht voor mijn vrouw. Die is zwanger, en het kind komt al heel snel. Alstublieft?" 
"Nee! Je gaat maar ergens anders vragen. Betalen of wegwezen!" En de gemene meneer
smeet met een harde klap de deur dicht. Jozef en Maria werden wel heel erg verdrietig. Wat
moesten ze nu doen?  
 
 
 
Scène 2 
2 kinderen uitkiezen die Jozef en Maria spelen. 1 kind neerzetten die de herbergier speelt.
Nu de kinderen de scène laten naspelen. Proberen het gesprek uit de kinderen te laten
komen. De toeschouwers mogen eventueel helpen om de dialoog op gang te brengen. Het
werd steeds donkerder en donkerder. "O Jozef", zei Maria, "ik ben zo moe en ik heb het zo