groep1-2 groep3-4 groep5-6 groep7-8 contact onzeNieuweSite

Bewegingsonderwijs

Rollen / duikelen

Wat heb je nodig?
  1. Duikelen met behulp van handen vast aan een stang / ring of een touw:
    1. Rekstok tussen twee insteekzuilen of andere rekstokinstallaties, bijv. in de vloer verdwijnbare zuilen. Matje onder het ophangpunt / draaipunt. De hoogte van de stang is tussen maag- en borsthoogte. Verder staat er een kast in de lengte op 50 Cm. achter de stok ter afzethulp.
    2. Rekstok gelegen op twee springkasten die ongeveer 50 Cm. uit elkaar staan. De stang rust met de uiteinden op twee kasten (de lederen bovenstukken). Stanghoogte tussen maag- en borsthoogte van de gemiddelde leerling.
    3. Een trapezoïde op zijn zijkant, met de middenstang omhoog om te gebruiken bij de afzet om rond te gaan achterover. Of om te klauteren en over de volgende stang voorover te duikelen. Matje onder het draaipunt.
    4. trapezoïde met de middenstang onder. Matje onder het draaipunt en helft van het afzetlanding een kastdeel (verhoogd).
    5. Een ringenstel met een matje eronder en een kast in de lengte met een springplank er tegen de smalle zijkant tegenaan, ongeveer op 75 Cm. ten opzichte van duikelaar.
      Tegen de springplank wordt opgelopen terwijl de leerling bezig is achterover te gaan, de springplank dient als extra hulp.
  2. Rollen; koppeltje duiken:
    1. Lange mat dubbel gevouwen op aaneengesloten banken die aan de tweede sport van het klimraam hangen, waardoor een schuin aflopend vlak ontstaat.
    2. Kleine matjes of een lange met het uiteinde op een of twee springplankjes, waardoor eveneens een schuin aflopend vlak ontstaat.
    3. Twee op elkaar gelegen kleine matjes achter een deel van de kast (deksel) of breedte van een bank. Eerst op de ver hoging en dan voorover rollen met afzet van kast of bank en de handen op een matje (roller krijgt zo weer een beet je vaart mee).
    4. Twee kleine matjes achter elkaar gelegen op de vloer.
    5. Dikke valmat met springplank ervoor.
    6. Drie banken aaneengesloten met matjes in de breedte erop. De afzet van de vloer en dan rollen op een verhoogd vlak.
    7. Kastdeksel in de lengte, rollen op smalle kastdeel afzet eerst op de kast,later op de kast.

Volgorde van leervoorstellen
  1. Je mag overal spelen / werken, als je maar houdt aan de volgende afspraken:
    Is er iemand bezig bij een onderdeel wacht je bij de pylon en kun je vragen of het nog lang duurt, dan ga je eerst ergens anders heen.
    Je mag maximaal bij ieder onderdeel drie rollen maken als er iemand staat te wachten.
    Je moet wel rollen of duikelen niet iets anders als klauteren of zwaaien.
  2. Voor duikelen:
    • Bij vaste stang:
      • eigen keuzes zoals bij a
      • voorover de stang
      • achterover onder stang
      • in knieholte ronddraaien
      • idem in tweetallen tegelijk naast elkaar
    • Bij bewegelijke ringen:
      • zonder oplopen achterover
      • zonder hulp van leerkracht
      • heel stil landen:"voorzichtig"
      • voorover?
  3. Voor rollen:
    • bij schuine vlak:
      • een aa twee keer achter elkaar
      • achterover
      • opkomen na rollen tot stilstand of gehurkt zitten in plaats van zit op bips.
      • tweetallen naast elkaar
    • op verhoogde vlak:
      • afzet met twee voeten van vloer
Groepering Keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
  1. Individueel en vrije keuze van de leerlingen waar gespeeld / gewerkt zal worden.
  2. Keuze groepering d.m.v. de vraag:"Wie wil er bij...?". Na een bepaalde tijd nogmaals vragen wie waar wil enz..
  3. Kleine werkgroepjes door de leerkracht bepaald op een vaste plek en dan rouleren.
  4. Klein groepje vaste plek en de rest vrij en dan rouleren.
  5. Voorgeschreven route voor de leerlingen.
  6. Alle leerlingen dezelfde opdracht, met dezelfde mediaopstelling.


Copyright © 2000 - 2005 Lesidee. Alle rechten voorbehouden.